Achteraf gezien had ik het van te voren kunnen weten. Als klein meisje had ik al moeite met de kikkerachtbaan van Duinrell. Waar anderen de grootste lol beleefden terwijl ze door elkaar werden geschud, klampte ik me vast aan het karretje en stuiterde ik als een houten klaas over het parcour, hopend dat deze horrorshow snel voorbij zou zijn.
In vliegtuigen en boten deed ik het niet veel beter. Turbulentie is nog altijd een drama, en boten op open zee zijn nog eens tien maal erger. Dat gehots en geklots word ik op z’n zachtst gezegd niet vrolijk van.
Dus. Dat walvis spotten. Geen goed idee? Tja… als 26-jarige denk je soms ook wel eens dat je door de wol geverfd bent en jezelf goed kent.
Dus, ja. Het leek een briljant, “once in a lifetime” idee, zelfs toen ze waarschuwden voor “heavy sea sickness”. Met twee reispilletjes achter de kiezen, dacht ik immuun zijn. Ik voelde me zo suf, wat kon er in godsnaam nog mis gaan? Daarnaast was ik vomit free since 2012, dus een ijzeren wil heb ik wel. En kom op Imme, wat zijn die twee en een half uurtjes op een mensenleven? Niet zeuren en gaan met die banaan, eh- boot.
Oh boy- did I regret that.
We waren de haven nog niet uit, of het klotsen en heen en weer gewiebel werd erger. Ik staarde naar de witte zakjes voor me, keurig opgeborgen in de rugleuning van de stoel voor me. Voor de zekerheid telde ik ze maar. Achtentwintig. Genoeg voor elke vijf minuten. Toch maar even een schietgebedje dat ik ze niet nodig zou hebben.
Onze vriendelijke gids gaf ons ondertussen tips en tricks over het voorkomen van zeeziekte. Knijpen in het topje van je wijsvinger. Achterin en in het midden van de boot blijven. Of staren naar de horizon, want zo fop je je brein dusdanig dat het denkt dat je stilstaat. “If you start to burn up, you got a problem.” Zeiden ze. Blijkbaar is er vanaf dat moment geen weg terug, tot je weer met beide benen op het vaste land staat.
Helemaal fantastisch. Ik kneep voor de zekerheid maar vast in mijn wijsvinger en ontdeed me van mijn warme trui. Mijn maag kennende had ik al het geluk van de wereld nu nodig. Als het zo werd… Hopelijk konden we zo snel mogelijk de bedompte cabine verruilen voor de frisse buitenlucht.
Tot mijn opluchting hadden we geluk: de eerste stop kwam ook voor de crew als een verrassing. Er was een groep dolfijnen aan komen zwemmen, die wel nieuwsgierig was naar die ronddobberende mensenwezens. Vanaf het bovendek mocht ik deze prachtige, intelligente beestjes bespieden terwijl ze over elkaar buitelden in het water.
Veel te vroeg moesten we weer naar binnen en al snel had ik besloten, dolfijnen of niet, dat dit niet in mijn categorie van uitjes viel. Mijn maag draaide zich om met elke golf die onze boot tegenkwam. Het verhaal van onze lieve gastvrouw kon me niet langer boeien en het maakte me al helemaal niet meer uit welke fucking albatros er langs welke kant van de boot kwam. Mijn blik zat vastgeplakt aan de horizon, en helaas niet op de Jack Sparrow manier.
Alsjeblieft God, laat me niet over mijn nek gaan. Ik heb een record dat ik niet wil verbreken. Alsjeblieft?
Volgende stop. Ga maar lekker rondkijken of je walvissen ziet, zeiden ze. Dan gaat onze kapitein luisteren of ze in de buurt zijn. De helft hoorde ik al niet meer, want ik stond al op het achterdek de frisse zeelucht in te ademen. Achter me zat een mevrouw als een slappe vaatdoek op een klapstoeltje, met een gevuld zakje op haar schoot. Ook mijn lijf was inmiddels veranderd in een trillend wrak (what-the-actual-fuck Imme, is er nog iets ergers dan een BOOT?) en ik klampte me vast aan de reling.
Keep on breathing. That’s the key.
De walvissen lieten zich niet zien, dus we mochten weer fijn terug naar onze stoel. Toen ik struikelend de cabine door was gekomen en met een hartslag van 1938428 in mijn stoel zakte, werden de verscheidene sensaties mij ook teveel. Het gedein van de boot alsof het door een kwaadaardige peuter door elkaar geschud werd. Het geluid van zieke mensen. En de geur… Brandstofdiesel in combinatie met de odeur van nepleren stoelbekleding en een veel te sterk, zoet mannenparfum van een van mijn bootgenoten zal ik nooit vergeten. En terwijl ik hyperventilerend en jankend in zo’n zakje hing, wist ik ook nog eens om de vijf seconden “I AM SO SORRY!” te gillen naar mijn arme reisgenoten, alsof zij het zwaarder hadden dan ik.
Hoewel… de halve boot lag inmiddels op één oor. En iets als zachtjes, gecontroleerd spugen, leerde ik die dag, kan ik niet. En met mij heel wat anderen.
De walvissen vonden ons vast te smerig voor woorden, want die hebben we niet gezien. Op de terugweg had de crew zo’n medelijden met ons, dat ze rustig aan hebben gedaan. Zo konden de zieken onder ons in de buitenlucht vertoeven. Ik wist niet hoe snel ik mezelf naar het achterdek moest verplaatsen.
En daar, me spastisch vasthoudend aan de leuning, stond ik mezelf heel even toe te genieten. Want wat was het prachtig. De frisse wind in mijn snuit, het opspattende schuim, de dolfijntjes in de verte, de albatros zwevend naast de boot… ik haalde eens diep adem en- gatverdamme! Rook de hele boot nou naar half verteerde ontbijtgranen, of was het mijn eigen bovenlip?!
Nooit meer, heb ik wel honderd keer tegen Richard gegild. Nooit meer in zo’n achterlijke boot! De arme jongen denkt in het vervolg wel beter na voor hij een boottochtje voorstelt en ik zonder goed na te denken ermee instem.
Maar goed- zeg nooit nooit. Ben ik echt zo stompzinnig? Haha, ja. Twee weken later zat ik in een kajak.
Op zee.
Volgens mij leer ik het nooit…